Constructa CF234750/01 Verlichting Adviescentrum

Filter 2 resultaten

18 Bespaartips voor uw verlichting in huis

Bespaartips voor verlichting

Tip 1: Ruil de gloeilamp om voor een spaarlamp

Voor dezelfde lichtintensiteit gebruikt een spaarlamp tot 80% minder energie dan een gloeilamp. Bovendien gaan spaarlampen tot tien keer langer mee. Door een gloeilamp van 60 W te vervangen door een spaarlamp van 11 W, bespaart u per jaar 49 kWh oftewel €10,80, op basis van 1000 branduren. En dat per lamp! De investering van €4 is al in vijf maanden terugverdiend.

Kiest u een spaarlamp ter vervanging van een gloeilamp, deel dan de hoeveelheid watt van de gloeilamp door 4 of 5 of kijk in een vervangingstabel, zoals op milieucentraal.nl, hoeveel lumen de nieuwe lamp moet hebben om de betreffende gloeilamp te vervangen. Op de verpakking van alle nieuwe lampen staat de hoeveelheid lumen vermeld. Een spaarlamp van 12 watt geeft een hoeveelheid licht die vergelijkbaar is met een gloeilamp van 60 watt.

De meeste spaarlampen kunnen heel vaak aan en uit worden geschakeld. Op de verpakking staat hoe vaak. Is de langzame(re) start geen probleem dan zijn ze dus ook zuinig te gebruiken als ze niet echt lang branden (badkamer, overloop, schuur). Overigens werken fabrikanten hard om spaarlampen sneller te laten starten. Let bij de aanschaf op de hoeveelheid lumen van de lamp. Een zuinige spaarlamp van 10 W produceert net zo veel licht als een onzuinige spaarlamp van 13 W.

Tip 2: Of op termijn een ledlamp

Tegenwoordig bestaat ook de ledpeer met schroeffitting. Die zou nog zuiniger zijn dan een spaarlamp, gaat minstens 25 jaar mee en brandt direct op volle sterkte. De ideale lamp, zou je zeggen. De Consumentenbond is na een test van vier algemeen verkochte ledlampen (Consumentengids februari 2010) een stuk voorzichtiger. De conclusie: hang de vlag niet te vroeg uit. Voor een ledpeertje dat maar net zo veel licht geeft als een gloeilamp van 25 watt, moet je diep in de buidel tasten: minstens €25.

Bovendien bleken veel spaarlampen een hoger rendement te behalen. Op dit moment is het dus nog slimmer om spaarlampen te kopen. De verwachting is dat binnen een paar jaar de techniek van ledlampen zo ver verbeterd zal zijn en de prijs zo ver gedaald, dat ze waarschijnlijk wel een betere keus zijn.

Tip 3: Plaats een ledlamp niet in gesloten armatuur


De levensduur van ledlampen wordt ernstig bekort als ze hun warmte niet goed kwijt kunnen. Gebruik een ledlamp daarom liever niet in een gesloten armatuur.

Tip 4: Gebruik gericht licht

Op plaatsen waar alleen een gerichte lichtbundel nodig is, zoals in een bureaulamp of een spot op een schilderij, bespaart het vaak energie om voor een reflectorlamp te kiezen. In led en halogeen is er de meeste keus. Op deze lampen staat de hoeveelheid licht niet in lumen aangegeven, maar in candela. Als ook lumen aangegeven is, kan een lagere hoeveelheid lumen volstaan dan bij een rondstralende lamp.

Tip 5: Let op het energielabel

Lampen met een vermogen van 4 watt of meer hebben een energielabel, van A tot en met G. Lampen met energielabel A zijn minstens 75% zuiniger dan die met energielabel D. Een lamp met energielabel G verbruikt zelfs bijna twee keer zo veel elektriciteit als een exemplaar met energielabel D.

Gloeilampen hebben energielabel E, F of G. Halogeenlampen hebben B, C of D. Spaarlampen en tl-lampen hebben energielabel A of B. Bij ledlampen ontbreekt vaak een energielabel, omdat er maar enkele zijn met een vermogen van meer dan 4 watt en omdat ledlampen (nog) vrijgesteld zijn van de energielabelverplichting. Tl-lampen, spaarlampen en ledlampen zijn vaak efficiënt, maar de mate waarin varieert per merk en type.

Ttip 6: Zet een timer op de lamp


Door bij de verlichting voor buiten, het aquarium of de hal een schakelklok te gebruiken, voorkomt u dat deze lampen onnodig blijven branden.

Tip 7: Denk aan een schakelklok bij tuinverlichting


Sfeerverlichting, zoals in de tuin en met kerst, kunt u niet vergeten uit te doen als u een schakelklok tussen de stekker en het stopcontact doet.

Tip 8: Gebruik een bewegingsmelder


Een bewegingsmelder op de buitenverlichting zorgt ervoor dat de lamp niet continu aan hoeft te blijven en dat scheelt energie. Maar let op: zo’n melder is niet te combineren met spaarlampen! Wilt u de lamp wel permanent aan laten, dan zijn er spaarlampen met ingebouwde lichtsensor die in het donker automatisch (blijven) branden en zichzelf uitschakelen als het licht wordt.

Tip 9: Geef een spaarlamp buiten een jasje


Spaarlampen zijn gevoelig voor vorst. Spaarlampen die u buiten gebruikt, moeten daarom bij voorkeur een gesloten armatuur hebben waarin de lamp zichzelf opwarmt. Zo niet, dan daalt de lichtproductie bij 5 ˚C soms met een kwart tot de helft. En bij zeer strenge vorst blijft er soms amper licht over. Er zijn spaarlampen die speciaal geschikt zijn voor buiten (staat op de verpakking) en spaarlampen met amalgaam in plaats van vloeibaar kwik. En die zijn veel minder temperatuurgevoelig.

Tip 10: Deur dicht, lamp uit


Doe het licht uit in kamers waar u niet bent en sluit de deuren.

Tip 11: Liever één sterke lamp in de sokkel dan tien lichten aan de muur


Eén sterke lamp gebruikt minder energie dan verschillende zwakke, ook al hebben ze samen evenveel lichtopbrengst. Kies de lichtsterkte niet te hoog: test hoe laag het vermogen kan zijn om toch voldoende licht te hebben.

Tip 12: Helder glas geeft meer licht


Lampen van helder glas geven met dezelfde hoeveelheid energie meer licht dan matte lampen en kopspiegellampen. Matte gloeilampen zijn inmiddels niet meer te koop, net zomin als heldere gloeilampen met hogere vermogens.

Een alternatief is de 230 V-halogeenlamp. Die gaat twee keer zo lang mee als een conventionele gloeilamp en heeft een wat hoger rendement.

Tip 13: Vingers af van de halogeenlampjes


De levensduur van halogeenlampjes wordt bekort door het inbranden van vet in het glas van de lamp. Het gaat vooral om lampjes zonder bolletjes of reflector. Door het inbranden kan de lamp minder straling kwijt en wordt hij te heet. Raak halogeenlampjes daarom nooit met uw blote handen aan.

Onbeschermde halogeenlampen zijn vanwege de vetafzetting ook minder geschikt voor de keuken.

Tip 14: Waar zit de transformator?


Let er bij halogeenlampen op dat de transformator niet tussen de schakelaar en het stopcontact zit, maar tussen de schakelaar en de lamp. Anders neemt de transformator continu energie af, ook als de lamp niet brandt. Door een transformator zijn 12 V-halogeenlampjes meestal minder efficiënt dan lampen op 230 V.

Tip 15: Gebruik geen halogeenlamp in uplights


Zeker niet zuinig is de sterke halogeenlamp in uplights. Gebruik in plaats daarvan liever een spaarlamp.

Tip 16: Zacht licht nodig? Gebruik minder watts


Dimmers sparen nauwelijks stroom (wel neemt de levensloop van een gedimde lamp flink toe). Als u een halogeen- of gloeilamp dimt, gaat het elektriciteitsverbruik niet evenveel omlaag. Bij de helft dimmen blijft hun verbruik toch meer dan 75%. Bovendien gebruikt de dimmer zelf wat energie.

Gebruik bij een lamp die meestal zachtjes brandt liever een laag wattage.

Tip 17: Spaarlamp en dimmer?


Veel spaarlampen kunnen niet op een dimmer worden aangesloten; vaak werkt de spaarlamp dan helemaal niet of gaat hij flikkeren. Wel zijn er spaarlampen met ingebouwde dimmer en enkele spaarlampen die op een dimmer te gebruiken zijn. Door ze snel uit en weer aan te zetten, gaan ze op de lage stand aan. Dat spaart energie.

Tip 18: Gebruik oude spaarlamp elders


Houd er rekening mee dat de lichtopbrengst van spaarlampen na verloop van tijd afneemt. Op plaatsen waar u veel licht nodig heeft, kunt u de spaarlamp na een paar jaar vervangen door een nieuwe spaarlamp. Het oude exemplaar kunt u gebruiken op een plaats waar een lagere lichtopbrengst geen probleem is. (Maar als de lamp op die nieuwe plaats vaak aanstaat, is het waarschijnlijk milieuvriendelijker om hem in te leveren en er een nieuwe lamp met een lager vermogen te gebruiken.)

Lever een kapotte spaarlamp in bij het klein chemisch afval of in speciale inleverboxen in winkels. Er zit wat elektronica in en vooral ook wat kwik.

Bron: Consumentenbond